Wijziging onteigeningsvergoeding na afbraak van het goed

[Avelivloms]

Ik word onteigend op grond van de wet van 26 juli 1962.
De vrederechter kent mij een bedrag toe van 200.000 euro.
De onteigenaar vraagt de herziening van deze vergoeding.
De onteigende woning wordt afgebroken.
Kan de rechtbank van eerste aanleg, die geen deskundige meer kan benoemen, mijn vergoeding nog verminderen ?
Waarom wel of waarom niet ?
Is dat - wat het ook moge zijn - rechtvaardig ? Is het verenigbaar met het EVRM ?

[JPV]

in principe kan de rechtbank van eerste aanleg nog steeds een deskundige benoemen. Alleen kan hij natuurlijk niet meer over alles opnieuw oordelen. Op zich belet er hem niets om op basis van foto's of afmetingen (grond bvb) bepaalde beslissingen van de eerste deskundige (of van de rechter) anders te interpreteren.

[j.demoor]

“Art.8.Willigt de rechter het verzoek (tot onteigening) in, dan bepaalt hij, in hetzelfde vonnis, bij wijze van ruwe schatting, het bedrag van de provisionele vergoedingen die de onteigenaar globaal zal storten aan ieder van de verweerders en van de als tussenkomend erkende partijen. Het bedrag van die provisionele vergoedingen mag niet lager zijn dan negentig procent van wat de onteigenaar heeft aangeboden. Dit vonnis is niet vatbaar voor beroep...”(26 JULI 1962. - Wet betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte.)

“Art.16.De voorlopige vergoedingen die de rechter heeft toegekend, worden onherroepelijk, indien binnen twee maanden na de verzending van de in artikel 15, 2e lid, bedoelde stukken, geen van de partijen de herziening ervan heeft aangevraagd voor de rechtbank van eerste aanleg. ...”(26 JULI 1962. - Wet betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte.).
‘Herziening’ kan ook vermindering zijn.

“Artikel 1 Bescherming van eigendom. Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht. De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren.”(20 MAART 1952. - Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden).