#2 , 29 aug 2015 16:44
Geachte,
Art. 6.
§ 1. Onverminderd de onverenigbaarheden die voortvloeien uit het statuut dat op het personeelslid toepasselijk is, kunnen de onderbrekingsuitkeringen gecumuleerd worden met de inkomsten die voortvloeien ofwel uit het uitoefenen van een politiek mandaat, ofwel uit een bijkomende activiteit als loontrekkende, die reeds werd uitgoefend vóór de onderbreking van de loopbaan.
Deze bijkomende activiteit als loontrekkende moet reeds uitgeoefend geweest zijn gedurende ten minste de drie maanden die het begin van de volledig of gedeeltelijke loopbaanonderbreking voorafgaan.
In geval van volledige onderbreking kunnen de onderbrekingsuitkeringen eveneens gecumuleerd worden met de uitoefening van een zelfstandige activiteit, gedurende een periode van maximum 1 jaar.
De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden met een pensioen ten laste van de Belgische Staat. De loopbaanonderbreking zonder uitkeringen kan wel worden toegekend aan rechthebbenden op een overlevingspensioen.
§ 2. Voor de toepassing van § 1 wordt beschouwd als bijkomende activiteit als loontrekkende, de activiteit in loondienst waarvan de tewerkstellingsbreuk niet groter is dan deze van de betrekking waarvan de uitvoering geschorst wordt of waarin de arbeidsprestaties verminderd worden.
Voor de toepassing van § 1 wordt als zelfstandige activiteit beschouwd, deze activiteit waardoor volgens de terzake geldende reglementering, de betrokken persoon verplicht is zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor Sociale Verzekering der Zelfstandigen.
Art. 7.
Het recht op onderbrekingsuitkeringen gaat verloren vanaf de dag dat het personeelslid dat een onderbrekingsuitkering geniet om het even welke bezoldigde activiteit aanvangt, een bestaande bijkomende activiteit uitbreidt of meer dan 1 jaar zelfstandige activiteit telt.
De werknemer die toch een in het eerste lid bedoelde activiteit begint, dient vooraf de directeur hiervan op de hoogte te stellen, bij gebreke waarvan de reeds uitbetaalde onderbrekingsuitkeringen teruggevorderd worden.
Art. 8.
Het personeelslid wordt, voor de betwistingen die voortvloeien uit de uitoefening van de in artikelen 6 en 7 bedoelde activiteiten en voor de controle op deze activiteiten, gelijkgesteld met de werknemer bedoeld in het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
Indien het personeelslid geen recht heeft op onderbrekingsuitkeringen als gevolg van een beslissing van de directeur of uit eigen wil afziet van deze uitkeringen, wordt hij niet beschouwd als zijnde in loopbaanonderbreking.
Groetjes,
Thieu Rutten
pensioendeskundige